Een ‘griepje’ wijst meestal op een virusinfectie, waarvoor je doorgaans geen medicijnen nodig hebt. Je lichaam herstelt zich vanzelf en na een paar weken voel je je weer beter. Sommige soorten griep zijn echter uiterst gevaarlijk, onder andere varianten van de ‘echte’ griep (influenza). We beschermen ons daartegen met vaccins die met dierproeven zijn ontwikkeld. Mensen met een beperkte eigen weerstand krijgen meestal antivirale middelen als ze blootgesteld zijn aan infectiegevaar.
Elk jaar komt de ‘gewone’ griep terug, telkens in een ander jasje, maar de meeste mensen hebben daartegen enige weerstand. Sommige bevolkingsgroepen, zoals ouderen, moeten zich echter extra tegen griep beschermen. Dat is nog niet zo eenvoudig: griepvirussen veranderen continu. De vaccins worden jaarlijks aangepast, anders zouden ze niet goed werken. Van tijd tot tijd doen zich ook zeldzame griepvirussen voor, zoals de Mexicaanse griep en de vogelgriep. Als die zich van mens naar mens kunnen verspreiden, dan gaat het heel snel, omdat aanvankelijk nog niemand hiertegen weerstand heeft opgebouwd. Als je het virus hebt opgelopen, ben je bovendien al besmettelijk voordat je zelf ziek bent.
De ontwikkeling van vaccins tegen nieuwe griepsoorten is afhankelijk van proeven met dieren. Bovendien wordt met dieren onderzocht wat bepaalde griepvarianten gevaarlijker maakt dan andere.
Bij het ontwikkelen van griepvaccins wordt eerst onderzoek met muizen gedaan, daarna testen we de werkzame vaccins bij fretten. Griep bij de fret lijkt veel meer op griep bij mensen. Het onderzoek naar de verschillende soorten griep heeft zich de afgelopen jaren vooral gericht op de volgende onderwerpen:
Deel deze pagina