Even voorstellen: mijn naam is Reinoud Gosens en ik ben werkzaam als hoogleraar Farmacologie bij de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Als farmacoloog ben ik geïnteresseerd in de werking van het lichaam en hoe bij ziekte geneesmiddelen de werking van het lichaam kunnen herstellen. In mijn onderzoek richt ik mij met name op longziekten als astma en COPD. Door de huidige ontwikkelingen ben ik ook geïnteresseerd geraakt in infecties en het herstel dat hierop volgt. Dit herstel werkt niet goed bij ziekten als COPD, maar ook niet bij long-Covid.
“Diermodellen komen niet voldoende overeen met de mens en voorspellen onvoldoende.” Dit is een argument dat vaak wordt gebruikt om investeringen in alternatieven voor proefdieronderzoek te promoten. Ook wij bij de RUG zijn enthousiast over de mogelijkheid om met nieuwe methoden onderzoek te doen die geen of minder proefdieronderzoek vragen. Een goed voorbeeld is de organ-on-chip-toepassing die we recent maakten en nu is gepubliceerd op BioRXiv. In deze studie maakten we gebruik van menselijke stamcellen om luchtwegneuronen (zenuwcellen) te differentiëren en zo in vitro (onderzoek in een reageerbuis of petrischaal) studies te kunnen doen naar de wijze waarop deze zenuwcellen communiceren met hun doelcellen in de luchtwegen. De resultaten van dit onderzoek zijn relevant voor mensen met astma, omdat zenuwcellen hyperreactiviteit, hoest en ontsteking bij astma reguleren.
Ik ben over deze nieuwe onderzoeksmethoden enthousiast. Het stelt ons in staat om onderzoek te doen naar moleculaire en cellulaire processen die we in een dier maar lastig kunnen bestuderen. In vitro kun je allerlei zaken immers beter controleren. Zo kun je precies bepalen welke ontstekingsfactor je toevoegt of kun je een experimenteel geneesmiddel toevoegen. En de cellen zijn van menselijke oorsprong.
Zijn dierproeven niet langer nodig? Ik denk dat we hiernaar kritisch moeten blijven kijken. We maken met alternatieven grote stappen, maar kunnen nog niet de complexiteit van het intacte levende dier nabootsen. Het is bijvoorbeeld nog niet mogelijk om de interacties tussen ontstekingsprocessen en de structurele cellen van de longen te onderzoeken met alternatieve methoden. Ook een fysiologisch proces als veroudering kan nog niet nagebootst worden in een petrischaal of op een chip. Ook voor fysiologische metingen zoals bijvoorbeeld de longfunctie zijn nog dierproeven nodig.
Resultaten van dierproeven zijn niet altijd rechtstreeks te vertalen naar resultaten voor de mens. Muizen hoesten bijvoorbeeld niet, en hebben een hele andere anatomie van het zenuwstelsel in de longen dan mensen. Maar dit betekent niet dat we wel blind kunnen vertrouwen op alternatieve methoden. Ook alternatieve methoden hebben beperkingen die we niet mogen negeren. Cellen kunnen bijvoorbeeld ook in moderne kweeksystemen verschillend reageren ten opzichte van cellen in de mens.
Wat is dan de plaats van alternatieve methoden en van het proefdier? Dit zal door de nieuwe technologische ontwikkelingen steeds blijven verschuiven. Momenteel bieden alternatieven in mijn opinie en werkwijze de mogelijkheid om op zichzelf staande wetenschappelijke vragen te beantwoorden die met dierproeven niet of nauwelijks te beantwoorden zijn. Ook kunnen alternatieven als eerste stap dienen in de wetenschappelijke beantwoording. Oriënterende experimenten en experimenten om op grotere schaal geneesmiddelen te selecteren kunnen eerst in vitro worden uitgevoerd en slechts in geval van duidelijk succes een dierproef worden gepland. Daarmee kan het aantal dierproeven in de toekomst aanzienlijk worden verminderd.
Vermindering van het aantal dierproeven vraagt om samenwerking tussen onderzoekers. We moeten ervoor waken dat onderzoekers die werken met proefdieren en onderzoekers die werken met alternatieve methoden niet van elkaar afdrijven. Ze moeten wel met elkaar blijven communiceren. Die dialoog en discussie is nodig om de alternatieven beter te maken én beter te positioneren in het beslisproces om wel of niet voor een dierproef te kiezen. Juist proefdierfaciliteiten zijn geschikt om deze expertises bij elkaar te brengen en ik voorzie dan ook een leidende rol voor proefdierfaciliteiten in de transitie naar een proefdiervrije toekomst.
Gastblog: Reinoud Gosens, Rijksuniversiteit Groningen