Onderzoek en onderwijs


Dierproeven horen bij onderzoek en onderwijs

Dierproeven zijn experimenten die wetenschappers en (dieren)artsen in opleiding onder strikte voorwaarden uitvoeren. Elke dierproef moet een duidelijk doel hebben. Het mag alleen als de onderzoekers hun vraag niet op een andere manier, zonder gebruik van proefdieren, kunnen beantwoorden. Of als het onderwijs op een andere manier niet even goed is.

De dieren ondervinden stress en soms pijn tijdens een proef. Dit noemen we aantasting van hun welzijn. De regels om een dierproef te mogen doen, staan in de Wet op de dierproeven (Wod). De wet stamt uit 1977 en is eind 2014 aangepast aan een Europese richtlijn. Nederland gaat een stap verder. Ons land hanteert extra nationale bepalingen die proefdieren nog wat uitgebreider beschermen dan in de Europese richtlijn 2010/63/EU is bepaald.

Proefdieren zijn per definitie gewervelde dieren zoals zoogdieren, vogels, vissen, amfibieën en reptielen. Zij hebben een skelet. Ongewervelde dieren, zoals slakken, insecten en wormen, hebben dit niet. Van de ongewervelde dieren vallen alleen koppotige dieren (zoals inktvissen) onder de Wet op de dierproeven.

Dierproeven mogen niet zomaar

De overheid handhaaft strenge regels voor dierproeven. Er zijn meerdere soorten vergunningen nodig. Daar staat tegenover dat het de overheid is die dierproeven verplicht stelt. Een medicijn of product moet veilig zijn voordat het gebruikt mag worden. Testen op dieren zijn daarom vaak niet te vermijden.

De organisatie die dierproeven uitvoert, heeft een instellingsvergunning nodig en moet vervolgens voor elk project met dierproeven een aparte vergunning aanvragen.

 

Deel deze pagina